Het ongelijk van Shakespeare

Toen ik laatst bij een vriend op bezoek was viel mijn oog op een geboortekaartje dat op de keukentafel stond. Een tweeling! juichte het uitbundig. Het kaartje was volgens hem afkomstig uit ‘een beetje een achterbuurt van zijn familie’. Dat had hij me niet hoeven vertellen; de namen die de twee arme zieltjes hadden meegekregen zeiden genoeg. De tranen sprongen in mijn ogen uit medelijden met deze voor het leven gestigmatiseerde stakkers. Ik zal dadelijk hun namen prijsgeven, maar laat ik eerst proberen te beschrijven hoe ik denk dat het zo ver heeft kunnen komen.

Dat er een verband bestaat tussen sociale klasse en goede smaak wat betreft naamgeving is al langer bekend. Vroeger heette iedereen, adel of arbeider, gewoon Jan. Het verschil tussen de sociale klassen ontstond rond 1970, toen onder bepaalde bevolkingsgroepen angelsaksische namen populair werden, terwijl de rest van Nederland massaal koos voor Jeroen of Martijn, of een willekeurige lettergreep met co erachter (natuurlijk Remco of Marco, maar ook Duco, Gerco, Jacco, Hanco, Manco, Stanco voor Danco). Toen deze generatie begin jaren tachtig moest kiezen tussen HAVO en LTS betekende dit dan ook het einde voor duizenden vriendschappen tussen Jeroens en Johnny’s, tussen Martijns en Michaels (Maikols), tussen Daphnes en Debby’s.

De baby’s die in deze tijd werden geboren kregen het nog zwaarder te verduren. Het was crisis, elk dubbeltje moest worden omgekeerd, maar het was gratis om je oogappel als een prinsje of prinsesje met allerlei mooie namen op te tuigen. Hopend dat voor hun pasgeboren dubbeltje een toekomst als kwartje zou zijn weggelegd, gaf men het alvast zo duur mogelijk klinkende namen, liefst met veel c’s en q’s. Met als schrijnend gevolg dat dit jaar duizenden Samantha Chantal Angeliques voor hun MAVO-examen zitten te blokken, af en toe wegdromend bij de foto van hun vriendje Rodney Lester Dominique. De gegoede burgerij zat er ook in die crisistijd nog steeds behaaglijk bij, dus daar was geen behoefte aan dergelijke fratsen. Conservatief als men was bleef men vertrouwde, Hollandse namen geven : stoer voor de jongens (Bart, Guus, Tom) en lief voor de meisjes (Linda, Roos, Jessica). Ook in de jaren negentig was er in deze kringen sprake van weinig innovatie.

Maar in dit decennium schoot het andere kamp volledig door. Eerst met gedrochten als Lesley, Kelly, Elroy of Kimberley, maar toen de filmsterren en de fantasie op waren, nam men de toevlucht tot het vernoemen naar bijvoorbeeld motormerken (Harley), Germaanse mythologische figuren (Donar), honden (Wodan), supermarktketens (Dagmar), kledingmerken (Calvin) en natuurkundigen (Kelvin). Dit alles culminerend in de postmodernistische idiotie op het geboortekaartje van die arme tweeling : Terrence Gulliver en Gunnar Tristan. In de drang om te overdrijven heb ik geprobeerd om nog iets ergers te verzinnen, maar het is me niet gelukt.

Shakespeares beroemdste citaat ‘What’s in a name?’ kunnen we definitief begraven. De maatschappelijke tweedeling zal in de toekomst niet zichtbaar zijn aan iemands huidskleur (waar we allemaal zo bang voor waren), maar aan iemands voornaam. Artikel 1 van de grondwet, dat discriminatie verbiedt op grond van ras, geloofsovertuiging of sexuele geaardheid, zal moeten worden uitgebreid met het verbod op voornaamdiscriminatie. Anders komen in de toekomst Tiffany en Stanley bij al hun sollicitaties automatisch op het stapeltje ‘afwijzen’ terecht, terwijl Lotte en Bas worden uitgenodigd voor een gesprek.

Wordt je toevallig binnenkort moeder of vader, laat het dan niet zover komen en doe aan anticyclische naamgeving, dat wil zeggen tegen de heersende mode in. Noem een jongetje Ot, een meisje Sien. Gegarandeerd de enige Otten en Sienen van hun generatie, dus te zijner tijd erg hip!

terug         home