Ingehuurde lilliputters

Hoewel de uitdrukking ‘de hand bijten die je voedt’ etymologisch gezien uit Artis afkomstig is en de vrijheid van meningsuiting voor dieren een ‘verworvenheid’ en een ‘groot goed’ is waar we natuurlijk onder geen enkele omstandigheid aan mogen tornen, wil dat niet zeggen dat dit voorrecht uitsluitend aan viervoetig fauna is voorbehouden.
      Op naar het Boekenbal dus, en happen maar. Vooraf dineerden we met schrijvers, medewerkers en belangrijke mensen van Nijgh & van Ditmar en Querido. Johannes van Dam vond het eten niet slecht en wie zijn wij dan, als Johannes van Dam het eten niet slecht vindt? (Nou?) Er was een cameraploeg van het NOS-journaal (Philip Freriks had het, bleek later, over ‘een geheim schrijversdiner’), er was wijn (niet te veel drinken, dacht ik bij elke slok, je hebt nog tien uur voor de boeg), de steenworp naar het Leidseplein werd overbrugd met limousines, dus tot zover was er niks aan de hand. Maar toen we uit de toch al verdacht kleine limo’s stapten, troffen we aan het eind van de rode loper een dichte deur. Er was een voorprogramma bezig, dat uitsluitend kon worden bezocht door mensen die nóg belangrijker waren dan wij (ongelooflijk dat je daar een hele zaal mee kan vullen). En dus dronken wij ons eerste biertje niet in de Stadsschouwburg maar in een triest toeristenkabinet op het Leidseplein, met Sky Sports op een groot scherm. (Wij, dat waren de toekomstige Nobelprijswinnaars Jan van Aken, Rob van der Linden, Clark Accord en ik, plus een in meerdere opzichten gemêleerde vrouwelijke aanhang).
      Eenmaal binnen was het nóg niet goed. We moesten wachten achter een touw. Een luxe touw, dat wel. Het was rood, zacht en dik en hing tussen twee messing wc-rolvoorraadpaaltjes. Achter het touw was een trap naar boven. In de ruimte waar we moesten wachten was wel een bar, maar die bar accepteerde uitsluitend feestmuntjes en de feestmuntjes waren alleen boven verkrijgbaar.
      Elf september staat tot Schiphol als Beau van Erven Dorens staat tot het Boekenbal. En dus wemelde het in de Stadsschouwburg van de beveiliging. Een man in uniform zag erop toe dat wij het luxe touw respecteerden. Hij keek alsof hij zich ontzettend moest inhouden om er niet op los te timmeren. Waarom kunnen dat soort mensen nooit vriendelijk glimlachen naar ‘het publiek’, zoals zij dat noemen? Ik moest denken aan WA en Maxima, hoe zij op de mooiste dag van hun leven langs de wuivende menigte paradeerden, omringd door bloeddorstig kijkende pitbulls. Ja, waarom geen glimlach, en als we dan toch bezig zijn, waarom geen madeliefje op het rever gespeld, daar boven dat metalen embleem, die nonchalant vormgegeven V van Veiligheid. De man had een oortje in waarmee hij in verbinding stond met, naar ik aannam, een collega. Af en toe wisselden ze een paar onverstaanbare woorden. Misschien iets in de trant van: ‘Hafid Bouazza is nog nuchter, over.’ ‘Echt?! Over.’ ‘Natuurlijk niet, eikel!’
      Om het wachten te veraangenamen waren er welkomstdrankjes (type bruut in fluut), en om het tot dan toe ervaren gebrek aan welkom te compenseren dronk ik er drie, en eenmaal boven nog eens drie omdat we de muntverkoop niet zo snel konden vinden. ‘De munten zijn maar één euro!’ riep iemand blij. Hoera, ware het niet dat het aantal muntjes dat voor een drankje moest worden neergeteld gelijk stond aan het alcoholpercentage. Op de muntjes stond het embleem van de NS. Wat hebben die toch met boeken te maken? Niemand die het weet, maar omdat er ooit weleens iemand ergens in een trein een boek heeft zitten lezen denken de NS dat ze het alleenrecht hebben zich met literatuur te vereenzelvigen.
      Het thema van de boekenweek was muziek. En dus was er in het gebouw hier en daar muziek te horen, leuk verzonnen vond ik, gezien dat thema. In diverse ruimtes waren verschillende muziekstijlen te horen. ‘Voor elk wat wils’, zogezegd. Zo was er in de grote zaal teringherrie te beluisteren, in de pleinfoyer droop kankerherrie uit de boxen en in de foyerzaal konden de voetjes van de vloer op tyfusherrie. In de ‘Ajaxfoyer’ draaiden ze iets dat ik meende te herkennen als de top-1000 aller tijden van kwetsende spreekkoren.
      Hier en daar liepen enkele lilliputters rond, sommigen zaten in rolstoeltjes; het boekenweekgeschenk scheen over lilliputters te gaan. Ik vroeg me af of de lilliputters ingehuurd of uitgenodigd waren, en of dat verschil zou maken.
      Om middernacht voltrok Arthur Japin de openingsact voor de Boekenweek. Met ontbloot bovenlijf sloeg hij met twee knaningen (stukken hout) op een enorme verticale trommel, een ‘odaiko’. Het was niet gênant, al scheelde het maar een haartje.
      En toen was het dus ineens Boekenweek! Ik had een beetje het oud en nieuw-gevoel: je weet dat er een historisch moment is gepasseerd, dat de wereld nooit meer hetzelfde zal zijn. Het lijkt alsof er niets is veranderd, maar de ratio vertelt je dat dat slechts de schijn is die bedriegt. Boekenweek, het is nu verdomme écht Boekenweek, zei ik een paar keer hardop tegen mezelf in het toilet. Om het te vieren dronk ik twee vergeten welkomstdrankjes die ik aantrof op een tafeltje naast de ingang van de wc.
      Maar juist nu het Boekenweek was, viel het me pas op: wat zag iedereen er eigenlijk sjofel uit! Bij de term ‘bal’ denk je aan over de dansvloer zwierende Louis XIV-jurken, maar het was hangen in de gangen in morsige colbertjes (de overgrote meerderheid niet eens op bijpassende pantalons) afkomstig van alle mogelijke combinaties uit P, C, A, H, M en & (ja, ook Albert Heijn verkoopt ze tegenwoordig). Ik zag een lilliputter die ik herkende van een castingbureau waar ik ooit ingeschreven had gestaan. Aha, dus toch ingehuurd.
      Naarmate de uren verstreken lukte het me steeds beter om niet dronken te worden en iedereen in zijn waarde te laten. En plotseling was alles afgelopen. (Van welke boekenbalmijdende schrijver is deze zin, inclusief de cursivering, afkomstig?) Daar was de beveiligingsfrits weer die iets bromde over ‘vriendelijk verzoeken’ en ‘naar buiten begeven’. Dan moet je mensen wel aankijken, wilde ik nog zeggen, je kunt niet mensen iets vriendelijk verzoeken terwijl je over de hoofden van die mensen naar de muur kijkt, dat gaat gewoon niet samen. In de garderobe zag ik dat mijn uitgever een tongzoen kreeg van een jonge schrijfster uit ons fonds. Verdomme, ik had nog niet eens een tongzoen gehad vanavond!
      Dat verklaart misschien waarom ik me buiten aansloot bij een groepje (geen idee meer uit wie het bestond) dat naar De Kring ging, waar we ons zouden aankondigen als introducées van Harry Mulisch. Maar De Kring was bijna gesloten. ‘Bijna’ in die zin dat De Kring nog net open genoeg was om ons voor nop drie trappen te laten bestijgen. En het Bal der Geweigerden in Paradiso was ook al afgelopen. Er zat niets anders op dan naar huis te lopen. Het lege gevoel drukte ik de kop in met het besef dat het toevallig wél Boekenweek was. Boekenweek!

HH

terug