Methode Job Cohen

‘Als er iets is waar deze wereld géén behoefte aan heeft, dan is het wel aan meer informatie,’ schreef Michel Houellebecq. Dit geldt natuurlijk niet voor informatie van de gemeente Amsterdam. Naast pizzabezorgbedrijven is dat de enige informatieverstrekker die mijn nee-neesticker volkomen negeert, een sticker die overigens door diezelfde gemeente is verstrekt. Zodoende glipte het ‘nieuwsmagazine’ van de gemeente Amsterdam door mijn brievenbus en las ik een interview met Patijn, Van Thijn en Cohen over dodenherdenkingen.
        ‘Centraal bij alle herdenkingen staan de begrippen vrijheid en democratie’ was de platitude die in een rood kader uit het interview was gelicht (denk dus niet dat het de doden zijn die centraal staan). Volgens Cohen zijn dit ‘verworvenheden waar we iedere dag voor moeten vechten’. Ik ook, vroeg ik me af? Moet ik daar ook iedere dag voor vechten? Of geldt dat alleen voor onze jongens in Uruzgan? Ik heb vandaag niet voor vrijheid en democratie gevochten. Sterker nog, ik heb al wekenlang niet gevochten voor deze verworvenheden. Oktober vorig jaar voor het laatst, denk ik. Zou dat verklaren waarom ik me de laatste tijd zo leeg en apathisch voel?
        De ene herdenking is de andere niet. De een zweert bij de Dam, de ander is niet weg te slaan van de Waalsdorpervlakte. Nummer 1 in Cohens herdenkingstoptien is de Nieuwe Oosterbegraafplaats, de ochtend van 4 mei. ‘Het is dan voorjaar en regent altijd een klein beetje,’ zo begint Cohens sfeertekening. Ik kon het niet laten en surfde eventjes naar www.knmi.nl/klimatologie/daggegevens. Het blijkt dat in de laatste twintig jaar er op slechts drie vier mei’s enige neerslag van betekenis is gevallen (in 1997, 2001 en 2004, weerstation Schiphol). Dus je kunt niet zeggen dat het altijd droog is op 4 mei, maar dat het ‘altijd een klein beetje regent’ lijkt me een typisch staaltje herdenkingsromantisering. (Dat het op 4 mei voorjaar is, bleek overigens wel te kloppen.) Maar goed, Cohen gaat verder: ‘Het ontluikende jonge groen in combinatie met het herdenken van de Tweede Wereldoorlog geeft een prachtige lading. Op dat moment kan ik het meest met mijzelf bezig zijn en me overgeven aan die herdenking.’
        Het is wat knullig geformuleerd, met dat ‘met mijzelf bezig zijn’ en dat ‘overgeven aan’, maar toch slaat Cohen hier de spijker op zijn kop vind ik. Herdenken is namelijk een uitermate egocentrische aangelegenheid die veel concentratie vergt. In de loop der jaren ben ik het een beetje verleerd. Als kleine jongen wist ik bij de herdenking in Baarn, waar Juliana en Bernhard ook altijd aanwezig waren, soms een echte traan te produceren. Bloeiende bomen geurden zoet in de vroege voorjaarswarmte, halfstokke vlaggen verroerden geen vin, de kapel speelde het Wilhelmus zuiver en gedragen en wij wisten nog niet dat Prins Bernhard met zijn achtenvijftigjarige, halfstok hangende rimpelzak een meisje van negentien had bezwangerd (niet om er zelf beter van te worden, maar voor het Wereld Natuur Fonds).
        Tegenwoordig woon ik de herdenking meestal bij op de fusilladeplaats op het Weteringcircuit. Daar moet ik ieder jaar harder werken. Vorig jaar was het koortje nauwelijks te horen omdat het fietspad wegens de zoveelste Noord-Zuidlijn-herinrichting pal langs de herdenkingsplaats voerde en de scooters je om de oren scheerden (inderdaad, afkomstig uit die bepaalde bevolkingsgroep, al leek er hier geen sprake van opzettelijke sabotage). Maar ook wanneer alle randvoorwaarden in orde zijn, ben je na de trompet die de twee minuten stilte inluidt onherroepelijk geheel aan jezelf overgeleverd. Verbeten probeer ik me dan te concentreren. De doden concurreren met de hoop dat het niet gaat regenen, met mijn schoenen die nodig naar de hakkenbar moeten, met het achterwerk van de herdenkster voor mij. Zijn al deze gedachten uitgebannen, dan is er altijd nog de ergernis aan herdenkingsverstoorders zoals een optrekkende auto in de verte. De NSB’ers! Twee minuten per jaar, is dat dan teveel gevraagd?
        Het heeft weinig zin aan alle vijftig miljoen doden tegelijk te denken. Wil je echt iets vóelen, moet je je een voorstelling maken van een persoonlijk drama. Films kunnen daarbij helpen: The Longest Day, Soldaat van Oranje, Schindler’s List, Saving Private Ryan. Voor mensen die hem niet hebben meegemaakt blijft oorlog toch fictie; ik schaam me er dan ook niet voor dat ik deze stimuli nodig heb. Sophie’s Choice, ook altijd een goeie.
        Laatst was ik in Krakau en had ik nog één dag over. Op het allerlaatste moment (dertien minuten voor de trein vertrok) besloot ik toch naar Auschwitz te gaan. Aanvankelijk was ik van mening dat wegblijven ook een vorm is van respect tonen, maar die ochtend op mijn hotelkamer las ik in Maks Europa-bestseller dat Auschwitz ‘een deel van de geschiedenis is waar heel Europa het liefst met een grote boog omheen loopt.’ En ik was toch zeker niet iemand die met grote bogen om delen van de geschiedenis heenloopt? Of wel soms? In een kaarsrechte lijn rende ik het immense marktplein van Krakau diagonaal over, op weg naar het station, met Geert Mak op mijn hielen. Ik had geen tijd meer om een kaartje te kopen. In de trein vroeg de conducteur, zodra hij merkte dat ik een buitenlander was, of ik naar Auschwitz wilde. ‘Yes,’ zei ik. ‘Also return?’ vroeg hij. Ik knikte, ja graag, also return.
        Oswieçim bleek een uitermate onooglijk stadje. Gelukkig maar, want in tegenstelling tot Job Cohen vind ik desolaat lekkerder herdenken dan pittoresk. Het was prachtig weer. Jammer dat het niet motregende en omdat het herfst was, was er ook nergens ontluikend groen. Ik had besloten naar Auschwitz II (Birkenau) te gaan, dat in tegenstelling tot het gemusealiseerde Auschwitz I nog min of meer in dezelfde staat is waarin de Russen het in januari ’45 aantroffen. Tijdens de wandeling van enkele kilometers zoefden touringcars vol Italianen en Japanners mij voorbij. In het kamp, dat grensde aan wat je de Poolse versie van een villawijk zou kunnen noemen, haalden ze hun camera’s en camcorders tevoorschijn. Er was duidelijk aangegeven dat fotograferen en filmen verboden was, maar begrijpelijkerwijs ontbrak geüniformeerde handhaving. Bij het eerste stelletje dat beurtelings poseerde voor de met prikkeldraad omgeven barakken nam ik nog de moeite er wat van te zeggen, maar al snel zag ik dat er geen beginnen aan was. Ik
        was zo ongeveer de enige zonder camera en zonder touringcar en voelde me - heel kinderachtig - om die reden moreel superieur. Kom op, respect, dacht ik, een beetje tolerantie ten opzichte van andersherdenkenden. En zie, daar leverde ik het, mijn persoonlijke gevecht voor vrijheid en democratie.
        Ik zonderde me af en liep een barak binnen. De gevangenen sliepen in vakken, verdeeld over drie niveaus; op de grond, op een meter hoog, op twee meter hoog. Van pure ellende las ik de tekstjes die met stiften of scherpe voorwerpen op de houten stellages waren aangebracht. Mikka was here; Sharon loves Ricky; FUCK; Wislaw Hooligans; Roger J. 10-3-94, etc. etc.
        Het interview met Cohen had ik toen helaas nog niet gelezen. Onze burgemeester die op de Oosterbegraafplaats de geur opsnuift van de virtuele motregen en het ontluikende groen. Als hij zijn ogen dicht doet, voelt hij de regendruppels op zijn voorhoofd, ruikt hij de bloembollensoep, hoort hij het geronk van de Engelse bommenwerpers op weg naar het oosten en ziet hij de vuurpelotons bij het krieken van de dag. Zo simpel is het.

HH

terug